Steven en Anna dansen een leven lang tussen aantrekken en afstoten
Ik wist het nog niet, maar die zomer zou mijn leven veranderen. Ik ben twintig en met vrienden geniet ik van een zon- en drankovergoten kampeervakantie. Plotseling is Anna daar. Het is liefde op het eerste gezicht, althans voor mij. Twee weken slaapt ze in de tent naast mij maar ze blijft de onbereikbare ijskoningin, bloedmooi maar ongenaakbaar. Toch weet ik op de laatste dag in een vlaag van heldhaftigheid haar adres te ontfutselen.
Het is het begin van een jarenlange briefwisseling. Stukje bij beetje groeit er iets tussen ons. De afstand ontdooit haar vesting. Ze ontsluit de krochten van haar hart. We delen onze diepste zieleroerselen. Maar verder dan brieven komen we niet.
Eventjes keert het tij weer. Ze verhuist naar mijn woonplaats. Mijn ingekapselde hart springt weer open. Liefde gaat weer stromen. Ik krijg hoop. Tevergeefs, de nabijheid bevriest weer. Ik kom te dichtbij. Ze sluit zich weer. Ik word de broer die ze nooit gehad heeft. We kabbelen voort. Zij komt een ander tegen en trouwt. Ik kom iemand tegen en trouw. Zij krijgt kinderen, ik krijg kinderen. Onze vriendschap glijdt weg. We verliezen elkaar.
Tot dat ene moment waarop de telefoon gaat. Met Anna, ze wil me spreken. Ze is in therapie en moet onafgemaakte rommel opruimen. En die rommel, dat ben ik. Achter haar ijsmuur blijkt altijd diepe liefde gesmeuld te hebben, niet alleen onbereikbaar voor mij maar ook voor haarzelf. Door die bekentenis slaat de bliksem in, onze opgekropte liefde barst open en een verhouding is onvermijdelijk. Lang duurt die echter niet. Geen haar op mijn hoofd die eraan denkt mijn vrouw te verlaten. Van polyamorie hebben we nog nooit gehoord. Met pijn in het hart worden we van geliefden weer vrienden.
En zo dobberen we voort tot 2010, het jaar waarin Ageeth Veenemans “Ik hou van twee mannen” schrijft. Het boek is een schok van herkenning. Jaren en jaren had ik immers van twee vrouwen gehouden, van haar, maar evengoed van mijn vrouw. Ik durfde het alleen nooit toe te laten. Anna stelt me voor om samen naar een polyamoriebijeenkomst te gaan. Dat is olie op mijn vuur. Dit is wat ik wil! Mijn geest en mijn hart slaan op hol. Anna zegt dat ook te willen. Na nog maandenlang aarzelen leg ik het schoorvoetend aan mijn vrouw voor die wonderwel groothartig reageert. Verrukt ga ik terug naar Anna. “We kunnen!” roep ik euforisch.
Maar alweer kom ik te dichtbij. Nu de mogelijkheid van een relatie tussen ons werkelijkheid dreigt te worden bevriest haar muur weer. Ze heeft er een goed verhaal bij “Als ik mijn hart aan jou geef, zal ik niet meer de ruimte kunnen voelen om iemand toe te laten die zijn leven elke dag met me deelt.” Mijn hoofd brengt alle begrip voor haar op, maar mijn hart voelt zich, opnieuw, afgewezen.
Het polyamoreuze hek is echter van de dam. Ik heb ervaren hoe het is om van twee vrouwen te kunnen en mogen houden en ik stel me daar voor open. Er is geen weg terug. Ik kom een andere vrouw tegen, naar jaren nog steeds mijn polylief. In ons spel van aantrekken en afstoten is het nu Anna’s beurt om zich afgewezen te voelen. Een nieuwe ijstijd treedt in.
Gelukkig heelt de tijd ook de wonden van het hart. Anna’s muur is inmiddels weer ontdooid. Geliefden zijn we niet meer, en waarschijnlijk zullen we dat ook nooit meer worden. Ik ben haar broer, zij is mijn zus geworden. Onbekommerd, maar uit het diepst van ons hart, zeggen we tientallen zomers later tegen elkaar: “Ik hou van jou!”
Steven
Rudolf zegt
Heerlijk